maandag 22 februari 2010

Jurisprudentie: Aankoop parkeerkaartje bij automaat op ander terrein geen voldoening van de parkeerbelasting

LJN: BK8682, Gerechtshof Arnhem, 22 februari 2010

4.1. In artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet is bepaald dat in het kader van parkeerregulering ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze een belasting kan worden geheven.

4.2. Ingevolge artikel 234 van de Gemeentewet wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. Dit artikel bepaalt in het tweede lid, onderdeel a, met betrekking tot de parkeerbelasting verder, voor zover relevant, dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

4.3. De Verordening Parkeerbelastingen 2007 van de gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
a. (…)
b. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

(…)

Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van een plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belastingen, bedoeld in artikel 2 mag worden geparkeerd, geschiedt door het college bij openbaar te maken besluit."

4.4. Blijkens de Tarieventabel behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2007, onder II.A bedraagt het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van die Verordening voor A € 3,50 per dag. Blijkens II.E bedraagt het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur voor zover gelegen buiten de onder punt A tot en met D omschreven gebieden - waartoe ook de a-straat behoort - € 1,20 per uur.

4.5. Het college van de gemeente Nijmegen heeft met inwerkingtreding per 1 oktober 2007 het Uitwerkingsbesluit Parkeren 2007 vastgesteld. Daarin is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 14 Voorschriften voor het in werking stellen van de parkeerapparatuur
1. Bij het in werking stellen van de parkeerapparatuur moeten de aanwijzingen en voorschriften, aangegeven op of bij de parkeerapparatuur, in acht worden genomen. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of bij de parkeerapparatuur kennisgegeven.
(…)"

4.6. Met de formulering "met in achtneming van de door het college gestelde voorschriften" in artikel 234, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en met de formulering "De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop (…) mag worden geparkeerd, geschiedt door het college (…)." in artikel 7 van de Verordening, wordt tot uitdrukking gebracht dat, indien voorschriften zijn gesteld ten aanzien van de wijze van voldoening op aangifte, de belastingplichtige naast de betaling van het verschuldigde tarief die voorschriften in acht dient te nemen, wil er sprake zijn van de vereiste voldoening op aangifte. Indien de belastingplichtige dit nalaat, heeft de vereiste voldoening op aangifte niet plaatsgevonden.

4.7. In de zinsnede "bij het in werking stellen van de parkeerapparatuur", zoals opgenomen in artikel 14 van het Uitwerkingsbesluit Parkeren 2007, moet de term "parkeerapparatuur" aldus worden begrepen dat daarmee wordt gedoeld op de parkeerautomaten behorende bij het desbetreffende terrein, in het onderhavige geval het parkeergebied waartoe de a-straat behoort. Nu vaststaat dat belanghebbende voor het voldoen van de belasting ter zake van het parkeren aan de a-straat een parkeerkaart heeft gekocht op het parkeerterrein A, en A niet tot het parkeergebied van de a-straat behoort, heeft belanghebbende met het kopen van een kaart op A niet de belasting voldaan voor het parkeren aan de a-straat (vgl. HR 3 december 2004, nr. 38.407, BNB 2005/79).

4.8. Ingevolge artikel 20 van de AWR kan parkeerbelasting (uitsluitend) worden nageheven indien deze geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Nu belanghebbende de door hem verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan (zie 4.7.), is naheffing van die belasting op grond van artikel 20 van de AWR toegestaan (vgl. HR 8 januari 1997, nr. 31.657,
BNB 1997/68). Ten overvloede wordt overwogen dat voor de toepassing van dit artikel niet van belang is in hoeverre een belastingplichtige heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als is bepaald in het Uitvoeringsbesluit en is bepaald op of bij de parkeerapparatuur (zie 4.6.).

4.9. Verder is het Hof van oordeel, anders dan belanghebbende heeft betoogd, dat door de bebording ter plaatse (zie 2.6) in redelijkheid geen twijfel kan bestaan over de vraag bij welke parkeerterrein de parkeerautomaat op A behoorde. De naheffingsaanslag kan derhalve in stand blijven.

4.10. Het hoger beroep van de Ambtenaar is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank zal worden vernietigd.